Na Goldsteins dood bloeide ze op
De grootvader van Jan de Jong (1951) werkte in een slagerij. Te laat begonnen Bert Goldstein (1888) en Jo Arkebout (1891) een eigen zaak vlak bij de Kolenkit.
"We noemden ze opa en oma van Hersjo. Ik kwam er pas laat achter dat ze helemaal niet zo heetten, Hersjo was de grote, agressieve herdershond die ze hadden. Mijn grootvader was ook enorm, twee meter, en hij had heel grote handen. We waren een beetje bang voor hem.
Voor de oorlog was hij slager in de Pijp. Het vroegste verhaal dat ik van hem ken, is dat hij vrijdagavond altijd onbetaald moest overwerken: uitbenen en voorsnijden voor zaterdag. In de loop van de avond stalde oma dan de kinderen bij de buurvrouw en trok ze vanuit Noord, waar ze toen woonden naar de Pijp. Daar deed ze deur van de slagerij open en riep dan heel hard: Bertus, half twaalf. Dan deed hij zijn witte jas uit en ging met haar mee.
Oma vond altijd dat hij een eigen slagerij moest beginnen, maar toen hij dat op z n vijftigste deed, aan het Jan van Schaffelaarplantsoen, was het eigenlijk al te laat. Nu hoeft het niet meer, zei oma dan ook. Er was geen geld voor personeel. Dus moest ze meehelpen en dat vond ze vreselijk, ze had een afkeer van rauw vlees. En ze had een vinger die steeds korter werd, bij elk onsje lever sneed ze ook een klein stukje van die vinger af zal ik maar zeggen. En dat mijn opa de armen van vrouwelijke klanten net iets te lang vasthield als hij wisselgeld teruggaf, beviel oma ook niet. Die slagerij kwam de verhouding niet ten goede.
Zij was een ondernemende figuur, hij niet. Hij zei: je mag reizen wat je wilt, als je maar s avonds om zes uur thuis bent om te eten. Daar was hij consequent in. Wij woonden inmiddels in Leeuwarden en op verjaardagen kwamen ze dan in hun gifgroene Daffodil. Met die grote handen kwam hij dan binnen en zei hij: Zo, ik heb gehoord dat hier iemand jarig is. En dan moest je op z n knieën gaan zitten. Angst en hebzucht streden om voorrang. Hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn en gaf je een papieren rijksdaalder. Dat was een heel bedrag hoor. Daarna bleef hij nog wat nors en zwijgzaam zitten en dan gingen ze weer, want voor het eten moesten ze in Amsterdam zijn.
Van intimiteit tussen hen heb ik nooit iets bespeurd. Zij sprak hem aan bij zijn achternaam. Als hij in zijn stoel zat, zijn eigen stoel, wist je: ik moet niet te dichtbij komen. Er stond een aquarium in hun kamer, daar kwam een keer een bal in terecht die we overgooiden. Daar werd hij erg boos over.
In de keuken hadden ze een gaskachel met een butafles. Die fles was gegarandeerd voor honderd uur. Hij hield nauwgezet bij hoe lang die kachel brandde, en als de kachel na 97 uur was uitgebrand, was hij ook boos.
De slagerij ging failliet en opa stierf aan Parkinson. Oma bloeide op. Ze ging Rijnreisjes maken. Ze zei geregeld dat als ze het over kon doen, ze geen man zou nemen. Waar heb je die nou voor nodig?
Ze dementeerde en ging in het A.H. Gerhardhuis wonen.
Ze maakte grappen die, denk ik, echte grappen waren en geen gevolg van haar dementie.
In dat huis hebben we haar 94ste verjaardag nog gevierd. Een meisje van 49 heeft het niet makkelijk, zei ze. Oma, je bent 94, antwoordde haar zoon. Ja jongen, zei ze, je zult het wel beter weten."
28 december 2009