"Opa doet gek, dacht ik, maar iedereen gierde"
Cor en Jo Burgers dateerden beiden van 1892. Ze woonden, net als hun kleindochter Irma Burgers (1939), op de Overtoom.
"Oma was een regelende figuur: zeer aanwezig. De minister van Financiën noemden we haar, want ze kon goed met geld overweg. Als we bij ons thuis krap zaten, konden we altijd bij oma aankloppen om te lenen, terwijl ze zelf toch amper geld hadden. Opa was meegaand, wat heb ik hem vaak horen zeggen: Goed, moeder Jo. Toch komt hij steeds vaker naar voren in mijn geheugen. Aan hem denk ik steeds meer.
Oma was nogal gevoelig, soms wat extreem. Als mijn vader mij een corrigerende tik gaf, was zij in tranen. In 1936 gingen mijn vader en moeder op hun motor een tochtje maken over de Afsluitdijk. Levensgevaarlijk vond ze, ze was compleet van de kaart. Toen ze weer terugkwamen, viel oma flauw.
Wij woonden, net als mijn grootouders, op de Overtoom, ik was iedere woensdagmiddag bij ze. Spelletjes spelen, liedjes zingen. Oma heeft me kaarten geleerd. Soms moesten we stil zijn, dan sliep opa, dan had hij nachtdienst gehad. Hij werkte bij de PTT, al sinds zijn elfde, en was postbesteller gespecialiseerd in merkwaardige locaties. In het personeelsblad heeft nog een reportage over hem gestaan. Hij bezorgde post op terreinen van kermisklanten, bij zeeschepen, dan moest hij zo n touwladder op. Dat zal oma wel erg gevaarlijk hebben gevonden.
Om bij te verdienen, werkte hij ook als humorist. Ik heb nog
zijn koffer waarin hij zijn jacquet en zijn lakschoenen vervoerde.
En het fluitje dat hij als ceremoniemeester op het podium gebruikte
heb ik ook nog. Ik heb hem wel eens zien optreden. Opa kwam verkleed
als vrouw. De Tirolerin heette dat nummer. U ziet hier een meisje
direct uit Tirol. Daar groeit de edelweiss als bij ons de boerenkool.
Hij had zinnetjes als: 'Waarom hebben de dames een hondje op schoot,
nou dat is duidelijk een olifant is te groot.'
Wat doet opa gek, dacht ik. Maar de mensen gierden het uit.
Thuis deed opa nooit gek. Heel soms, ik weet nog een voordracht
die hij misschien ook wel op het toneel deed. Over een muisje.
Had jij, jong muisje, je maagje niet bedorven, dan was je niet
zo vroeg gestorven. Hij vertelde dat in allerlei rollen, als nette
dame, als pastoor, en ten slotte als Amsterdamse bootwerker. Er
was godsamme een muissie kassie wijle gegaan, in die geest. Moet
dat nu zo erg, Cor, vroeg oma dan. Ja, dat moest zo erg.
Opa en oma hadden het goed samen. Heel eenvoudig. Op vakantie
naar Groet, ze liepen hand in hand want voor een arm was het lengteverschil
te groot. En toen de AOW werd ingevoerd, waren ze helemaal tevreden,
een verzorgd leven.
Opa zat ook in het Postaal Mannenkoor Kunst naar Kracht, onder leiding van Nico van der Linden. Hij trad op in het Concertgebouw. Ik mocht mee, met oma, want oma was donateur van het koor. Dat leek mij een heel belangrijke functie, donateur. Hij had vooraf al gezegd dat hij niet mocht zwaaien naar me. Maar als teken dat hij me gezien had zou hij zijn dasje recht doen. En zo ging het.
Ik zit nu ook op een koor, en heel soms treden we op in het Concertgebouw. Dan denk ik weer aan hem natuurlijk. En dan zeg ik van tevoren tegen mijn familieleden dat ik niet mag zwaaien maar wel even aan mijn halsketting zal frutselen.
7 december 2009