"Sinterklaas met dertien bijzondere mandarijnen"
Wilma Bongers (1949) is genoemd naar haar grootvader Willem Bongers (1884). Hij en zijn vrouw Coba van Wijk (1886) woonden in de Rozenstraat.
"Opa was koperslager, die grote klok in de Bijenkorf, die er nu helaas niet meer is, heeft hij gemaakt. Wat hij ook heeft gemaakt, in de oorlog: een mooi zilveren kammetje met inscriptie. Dat was voor mijn vader, die was militair op een Britse mijnenveger en hij kreeg het toen hij in 1945 terugkwam. Zijn leven lang heeft hij het in zijn rechterachterzak gedragen. Mijn vader kwam in een verpleeghuis terecht en daar dachten ze: hè, wat een vies kammetje, en ze hebben het weggegooid.
Opa en oma hadden twee zonen en drie dochters. Zij zelf sliepen in de huiskamer, op een opklapbed, de jongens hadden het ene kleine zijkamertje, de meisjes het andere . Toen die kinderen allemaal volwassen waren en zelf kinderen kregen, was dat gezelschap uitgedijd tot zo n vijfentwintig mensen. Op verjaardagen en Sinterklaas waren daar natuurlijk niet voldoende stoelen voor, dus hadden ze planken die op twee stoelen rustten. Zo waren er banken en dat bood soelaas.
Sinterklaas was groot feest. Hoogtepunt was het cadeau voor de dertien kleinkinderen, allemaal een mandarijn. Nu aten we natuurlijk wel vaker mandarijnen, maar toch, die ene mandarijn was een gebeurtenis. Ik kan geen mandarijn ruiken zonder aan Sinterklaas en opa en oma te denken.
Ze hadden een piepklein tuintje, waar hij mee omging alsof het een park was. Hij kweekte er dahlia s, hij legde een vijver aan. Hij had er een kippenhok met vier kippen en een zilverfazant. Er lagen ook kiezelsteentjes in. Dan raapte hij er een op en vertelde hij er een verhaal over, hoe dat steentje duizenden jaren op de zeebodem had gelegen, hoe het met een golf aan land was gekomen en hoe het uiteindelijk in die tuin terecht was gekomen. Ik vond dat prachtig, door hem verzamel ik nog steeds mooie steentjes.
Ik was geloof ik een van zijn lievelingen. Dat kwam vooral doordat ik me niet opmaakte. Daar had hij de pest aan. Aan nichtjes die het wel deden, vroeg hij: Heb je een kolenschuit gelost ? Het had waarschijnlijk te maken met zijn sociaaldemocratische achtergrond, hij heeft nog veel met de rode vlag lopen zwaaien. Jezelf opmaken was in die kring ongepast.
Oma kookte, maar de mosselen waren van opa. Als hij die klaarmaakte gooide hij er een dubbeltje bij. Als dat zwart werd, was er een giftige mossel bij en kon de hele pan weg. Iedere keer liep de spanning weer op. Het zou toch zonde zijn. Ik geloof dat het dubbeltje uiteindelijk maar één keer zwart werd. Met de garnalen deed hij ook mee. Die pelden we samen tot er een berg was, en dan kwamen de witte boterhammen en de boter op tafel.
En opa las veel. Op zijn leunstoel met naast zich de kwispedoor. Daar spuwde hij zijn pruimtabak in. Ik denk dat er wel eens iets naast is gekomen, maar daar heb ik maar geen onderzoek naar gedaan. Dat pruimen vond ik vies. En ik vond het niet leuk dat hij steeds als hij mij zag in mijn arm kneep. Mooi stofje zei hij er dan bij en iedere keer moest hij daar heel erg om lachen. Ik niet. Maar als hij ooit terugkomt, zal ik hem daar niet op aanspreken."
30 november 2009