'Wat we in elkaar zagen, weet ik niet'
Carel Buenting (1948)
'Ik was er nogal laat mee. Op de Nicolaas Maesschool en later op het P.C. Hooftlyceum trokken we wel met elkaar op, jongens en meisjes, en er werd ook wel eens gezoend, maar dan noemde je zo'n meisje toch niet je vriendinnetje."
Foto:
archief Carel Buenting
"Ik zal een jaar of veertien, vijftien zijn geweest. Marjolein
heette ze. Met een ij of ei, geen idee. Ze was het jongere zusje
van een klasgenoot op het Ivko, waar ik na het P.C. Hooft op kwam.
Zelf zat ze ook op het Ivko, in een lagere klas, ze was twee jaar
jonger dan ik. Dat is een verschil hoor, je praat toch niet met
kinderen uit lagere klassen? Ze werd deel van een groepje vrienden,
ik zag haar niet zo vaak alleen. Dus als we friemelden en het
verveelde de anderen, dan grepen die in. Verder ging het niet.
De Ivko gold als een vrijgevochten bende, maar we gingen aanmerkelijk
minder ver dan de reguliere jongeren nu."
"Wat me vooral bijstaat van die verhouding, is het eindeloze fietsen. Ik woonde in de Nicolaas Maesstraat, dan ging ik 's avonds naar een vriendin in de Indische Buurt waar Marjolein ook kwam en daarna bracht ik haar thuis in de Esmoreitstraat, in Bos en Lommer. Ommelandse tochten."
"Onze achtergronden waren heel verschillend. Ik woonde in een groot huis in Zuid, zij in een kleine flat. Dat verschil in welstand viel me helemaal niet op, wij leefden thuis ook nogal sober. Zij had het voordeel dat ze een zolderkamer had, door een collectieve trap gescheiden van de gezinsleden. Ik had een forse kamer, maar wel op dezelfde etage als mijn ouders."
"Bij haar thuis ging het veel over de oorlog. Ze waren Joods. Heel veel gesprekken over wie er goed en fout waren geweest. Winkeliers bij voorbeeld. Foute figuren werden vervloekt. Dat moet met zwarte magie te maken hebben gehad, met een ritueel, maar daar ben ik nooit bij geweest. Op een gegeven moment vertrok haar vader die werd daarop ook vervloekt en toen werd het gezin geleid door twee zeer dominante dames: Marjoleins moeder en haar grootmoeder."
"Wat we nu precies in elkaar zagen, weet ik eigenlijk niet. Kennelijk vonden we alle twee dat we een vriendje of een vriendinnetje moesten hebben en we kwamen op elkaars weg."
"De laatste keer dat ik haar ontmoette, was op een reünie. Ik zag eerst een klasgenoot met wie ik daarna een verhouding had gehad. 'Jij was mijn eerste grote liefde,' zei ik tegen haar. Toen voelde ik een pets op m'n achterhoofd. Het was Marjolein, die zei: 'Ik dacht dat ik dat was."
16 mei 2011