'Ik blijf een vrouw van links'
Juliette Gréco (1927), icoon van het Franse chanson.
Fotograaf onbekend
Zoveel helden heb ik niet, maar Juliette Gréco hoort ertoe. Een interview met haar in mei 2011 was dan ook een hoogtepuntje in mijn loopbaan. Het concert daarna, in Carré, viel ietsjes tegen, maar dat schrijf je niet.
We spreken elkaar in háár hotel: Lutetia aan de Boulevard Raspail. "Dit hotel heeft alles: de gruwel en het geluk." In de oorlog, toen ze zowel in Zuid-Frankrijk als in Parijs leefde, hadden de nazi's het zo ongeveer in beslag genomen. "En ik had trouwens ook geen geld om er naar binnen te gaan." Haar vader speelde geen rol in het gezin, haar moeder zat in het verzet, ze was passeur, hielp vluchtelingen over de Pyreneeën. Haar oudere zus Charlotte en zijzelf, vaak verblijvend bij hun grootouders, kregen ook taken toebedeeld. Ze werden gearresteerd. Juliette kwam vrij vanwege haar leeftijd, moeder en Charlotte moeder werden overgebracht naar Kamp Ravensbrück.
"Na de oorlog werden de bevrijde gevangenen met vrachtwagens naar dit hotel gebracht. Ik was er dan ook elke dag. En na enige tijd: jawel. Ze hadden het beiden overleefd, een mirakel."
Voor Juliette Gréco actrice maar in de eerste plaats legendarisch chansonnière, voor altijd geassocieerd met de kelders van Saint-Germain-des-Prés, de bohème, het existentialisme, met haar tekstschrijvers Jacques Prévert en Raymond Queneau is de oorlog nog steeds de toetssteen. Geen begrip voor collaborateurs: "De zaken lagen toen zo helder, je kon je niet vergissen in die tijd."
Ze 'is en blijft een vrouw van links'. En ze is bezorgd, over de populariteit van Marine Le Pen en haar Front National, het succes van het rechtse populisme in Europa. "Nooit ben ik bang geweest, en nu ben ik 84 en word ik bang." Indrukwekkende politici als Mitterrand die het tij kunnen keren, ontbreken, mensen worden steeds meer op zichzelf teruggeworpen. En ze zijn onzeker. "Als ik een winkel in ga, groet ik vriendelijk en steeds minder vaak krijg ik antwoord. Zou dat mens iets van me willen? zie je ze denken. Ik mis liefde, ik mis passie, ik mis vriendschap, ik mis solidariteit."
Doet ze iets aan politiek? "Nee. Ach, media bellen me heel vaak om naar mijn mening te vragen over van alles, over Afghanistan of de afbraak van een pand in Parijs. En ik moet zeggen: ik heb overal een mening over."
Achter haar witte wijn is ze fel maar geduldig, gesticulerend, geen spoortje hoogmoed. En ook: verwarrend aantrekkelijk. Ze heeft alle tijd en geen thema is verboden gebied. Ze wil het best hebben over haar successen - 'die doen me niet zo veel' - en haar tegenslagen, over de depressie die in 1966 leidde tot een zelfmoordpoging, over haar mannen, Michel Piccoli, Miles Davis, met wie ze de shockerende ervaring had dat in de VS destijds een gemengde verhouding niet werd geaccepteerd, over het rustiger vaarwater waarin ze is beland met Gérard Jouannest. Hij was de pianist van Jacques Brel, werd haar begeleider en componeert nu nog steeds nummers voor haar. In haar memoires, daterend uit 1982, komen die zaken grotendeels aan de orde.
De vrijheid is een favoriet onderwerp. "Die is hard bevochten. Gelukkig ben ik sterk, bij toeval hoor, ik ben er niet trots op. Ik wilde muziek, literatuur, beeldende kunst. Geen school, geen braafheid." Tekenend: haar eerste single was Je suis comme je suis, muziek Joseph Kosma, tekst van Prévert. "En nu nog vinden ze dat ik met mijn hond en mijn poes en mijn platen teruggetrokken op het platteland moet leven. En met mijn man, die was ik bijna vergeten. Maar dat wil ik niet. Ik wil werken; werken is mijn vrijheid."
Voor haar is optreden 'een liefdesdaad.' Een beetje eenzijdige misschien? "Hoezo, het publiek heeft toch twee handen om te klappen?" Het laat haar totaal koud hoeveel mensen er straks in Carré zijn; het minimum is twee, om het weer niet al te persoonlijk te maken. "Misschien doe ik zelfs meer mijn best voor minder mensen, uit dankbaarheid dat ze toch gekomen zijn."
Het Franse chanson heeft zeldzaam veel aan haar te danken. Ze introduceerde Serge Gainsbourg, Guy Béart en Léo Ferré. Ze stond aan de basis van de carrière van Jacques Brel. "Nou ja, ik heb eraan meegeholpen. Hij had een stuk of acht nummers geschreven. Ik was toen in 1952 al wel bekend en heb hem voorgesteld één nummer van hem op te nemen, Ça va, le Diable. Het was bedoeld als opstapje voor hem, en zo is het ook uitgepakt."
Nog werkt ze samen met jongeren, de afgelopen jaren maakte ze platen met onder anderen Miossec en de rapper Abd Al Malik, van Congolese herkomst. Nee, buitenlandse zangers neemt ze niet in bescherming, het gaat alleen om de kwaliteit.
Marine Le Pen zal maar met een mooi chanson komen. Gaat ze dat dan zingen?
"Non. Impossible."
Maar stel, het is echt mooi.
"Non, non, non."
En zelf teksten schrijven? "Op mijn volgende plaat komt een tekstje van mezelf. Ik heb vier nummers geschreven, ze zijn ook opgenomen maar nooit op plaat gezet en ik heb ze niet op mijn repertoire. Ik vind het niet van respect getuigen tegenover die heel goede schrijvers die zo veel voor me doen. Ik geef me dan ook misschien iets te veel bloot."
Wat als ze niet meer kan werken? "Ik weet het niet. Nu denk ik dat dat vreselijk is, maar als mijn lichaam niet meer wil, wil ik mogelijk zelf ook niet meer."
Ze verheugt zich op Amsterdam. Ze trad er in 1956 voor het eerst op. De jaren vijftig, het imago van saaiheid. "Ik vond het er geweldig. Veel fietsen en prachtige jongens, prachtige meiden. Groot, vrijwel onopgemaakt, mooi en stoer." Stoerheid spreekt haar wel aan. "Mijn man Gérard sprak Brel kort voor diens dood en hij zei: 'Gréco, c'est une mec.' Wat was ik daar trots op." Un mec betekent iets als een prettige, stevige goser. En dat is ze óók nog.
De laatste concerten van Charles Aznavour schijnen een beetje pijnlijk te zijn geweest. Gréco maakt niet de indruk het zo ver te laten komen. Het wordt een onvergetelijke liefdesdaad, morgen.
26 mei 2011
Gréco zingt Carré plat
Haar stem was wat lager geworden en wat rauwer, maar Juliette Gréco was helemaal Juliette Gréco vrijdagavond in Carré. Dat ze niet meer tot de jeugd behoort was te horen: La grande dame in het zwart deed het wat rustiger aan en dat was vooral te merken aan de nummers die we al zo goed kenden als L'accordeon en Bruxelles: ze namen wat meer tijd dan de uitvoeringen op de plaat. En dat ze een enkel keertje meer declameerde dan zong, vergaf iedereen haar graag.
Ze kwam met Deshabillez-moi, een nummer dat destijds aangaf dat ze niet alleen het mysterie, maar ook de erotiek aan haar publiek wilde tonen. Dat gaat nu ver voor een 84-jarige zangeres, ze excuseerde zich er ook enigszins voor en relativeerde een en ander met een flinke dosis ironie.
Veel nummers over de liefde natuurlijk, die zoals ze al concludeerde, over het algemeen nogal tobberig verloopt, zelf als al die wat minder gecompliceerd is dan de relatie tussen 'un petit poisson et un petit oiseau' welke ze ook bezong.
Naast nieuwe nummers van een plaat die op komst is, zoals Je me souviens de tout zong ze vooral veel uit het repertoire van Jacques Brel, nummers gecomponeerd door haar vaste begeleider en inmiddels echtgenoot Gérard Jouannest. Mathilde, Ne me quitte pas. En waar die woorden bij Brel vooral smekend klinken, waren ze uit de mond van Gréco bijna een bevel.
Bij een paar liedjes hoorde je een jong meisje, maar over het algemeen was het een dame vol levenservaring die de zaken graag zelf uitmaakt. Aan verzoeken uit het publiek Plaisir d'amour, Feuilles mortes, Amsterdam voldeed ze niet, een toegift zat er ook niet in. Gréco bepaalde en het publiek, dat evenmin tot het allerjongste behoorde, had er alle begrip voor.
Aan het slot was er een staande ovatie, dat spreekt. Haar optreden moet een liefdesdaad zijn, vindt ze zelf, en de vereiste elementen daarvan zijn voor iedereen weer anders. Maar onvergetelijk was het.
30 mei 2011