'Schep vreugde in het leven, was zijn lijflied'
Iedereen kende de opa van Hans Ludenhoff (1947) als Ome Bram. Abraham Ginjaar (1898) was tamboer, tamboer maître, theemeester, penningmeester van OVVO en organisator van de bejaardensoos. Hij stierf zingend en dansend.
'Als ik bij hem op schoot zat, vertelde hij over zijn diensttijd, tijdens de mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog. Hij zat bij de cavalerie en was aanvankelijk tamboer, dus met een trommel, en later tamboer maître, dan had je een stok. In dienst moest hij altijd een uur eerder op dan de andere manschappen, omdat hij de reveille blies en de vlag moest hijsen. Tétetététè tétetététè tétetététè tétetététèm. Duizenden malen deed hij het voor.
En als de cavalerie aantrad, liep hij dus in zijn eerste grijs
voorop. Eerste grijs, dat is een dienstuitdrukking. Het is het
nette tenue, je werk deed je in je tweede grijs. In zijn geval
was dat paarden verzorgen. Dat ik nu ook iets van paarden weet,
komt door hem.
Eens in de zes weken mocht hij naar huis in Leiden, maar dan ging
hij niet naar huis, maar naar Jansje, zijn nicht in Amsterdam.
Met haar is hij ook getrouwd, oma heette Ginjaar-Ginjaar.
Mijn ouders werkten nogal veel en tot mijn vijftiende was ik zeker drie, vier dagen per week bij mijn grootouders, Kijkduinstraat 113 tweehoog. Daar heb ik ook veel meer herinneringen aan dan aan huis. En het rare is, die herinneringen zijn allemaal verbonden met de winter. Ik zie hem nog dik ingepakt naar zijn werk gaan bij de Pakhuismeesteren van de Thee, achter de Cruquiusweg. Ik ben er wel geweest, hij nam monsters uit die theekisten, rook eraan, controleerde of er geen ongedierte in zat en mĂȘleerde verschillende soorten.
Eens per jaar werd hij ontvangen door de directeur, bij een kopje thee. Dat was een hele gebeurtenis, dan werd hij met een auto gehaald en gebracht. Opa was socialist, maar hij keek toch wel op tegen rijke mensen en tegen mensen die hadden doorgeleerd.
Thee was belangrijk voor opa. Die mocht nooit worden gezet als er ook werd gekookt, want thee neemt geurtjes op. Hele zakken lagen er, hij kreeg naast zijn salaris maandelijk ook een heleboel thee. En die zette hij het liefst zelf.
Opa had een eigen gevoel voor humor, we aten geen kalfsrollade maar giraffennek. Hij was dol op eten, de garnalen voor de kroketjes ving hij zelf, tussen de tweede en de derde zandbank bij Egmond. Hij ging er op de fiets heen, afhankelijk van het getij, desnoods midden in de nacht.
Hij was een hoogst sociale kerel. Zo was hij dertig jaar penningmeester bij OVVO, de voetbal- en honkbalclub. Hele weekeinden was ik op de club. Dat begon al vrijdagavond, dan had hij bestuursvergadering en tafelvoetbalde ik in de kantine. En dan volgden we alle wedstrijden op zaterdag en zondag.
De club ging de hele week door, mensen kwamen bij hem thuis langs om contributie te betalen, of een praatje te maken. De buren kwamen langs, de kinderen van de buren, het was een heel prettig huis.
Opa was pas zestig toen hij en Jansje naar een soort bejaardenhuis gingen. Nee, hij was helemaal niet ziek, hij is 94 geworden, maar hij dacht: we hebben een verzorgingsstaat, laten we het ervan nemen en dan kan ik Jans rustig achterlaten als ik naar de club ga.
Hij leidde de bejaardensoos. Tijdens een feestje daarvan is hij gestorven. Hij danste, met zijn handen in de lucht en zong zijn lijflied: Schep vreugde in het leven. Toen zakte hij in elkaar. Mooier kan toch niet."
14 september 2009