Paardenmest halen voor de rozen, gênant

Kiki Amsberg (1939) leerde haar  oma van moeders zijde, Irma Berhaut (1881) pas rond haar tiende kennen. Mevrouw Berhaut was geboren in Luik, ontwierp toneelcostuums in Parijs, trouwde in Brussel, kreeg daar een dochter en scheidde weer snel. Rond 1915 begon ze haar eigen hoedenatelier in Berlijn.

'Mijn ouders vluchtten na 1933 uit Duitsland en kwamen in Amsterdam. In 1945 werd oma's huis in Berlijn wegge­bombardeerd, ze vond onderdak in een klein buitenhuis bij Potsdam, dat in de door de Russen bezette zone van Duitsland kwam te liggen. Dat vond ze onveilig, en mijn ouders hebben haar naar de Michelangelostraat gehaald. Mijn middelste zus moest haar kamer met haar delen. Voor ons was het een vreemde, we hadden eigenlijk geen idee wie ze was. Wat ik van haar verleden weet, heb ik later van mijn moeder gehoord.

Voor mijn moeder was haar aanwezigheid een uitkomst. We woonden weliswaar in die keurige straat, maar we waren arm. En oma kookte, verstelde de kleren, keerde de kragen van de overhemden, verzorgde de tuin. Ze had groene handen, maar voor een mooie tuin was meer nodig. Nu had je in die tijd nog veel wagens op straat met paarden ervoor, de Vami-kar (ijs - red.) en zo, en die beesten poepten nog wel eens op straat. En dan ging ze met een emmertje en een schepje die mest ophalen. Ik kon dat niet aanzien natuurlijk, ik vond dat een gênante vertoning. Maar onze rozen stonden er prachtig bij.

We waren erg vaak in die tuin, we ontbeten er en 's avonds aten we er ook. Dat was in de jaren vijftig merkwaardig hoor, voor de buren op de balkons waren we een attractie.

Ze kon fantastisch koken. Belgisch vooral. Ze maakte heerlijke pruimentaarten. En ze was heel precies, had gevoel voor kleur. Kruiden gebruikte ze nauwelijks, maar ze had altijd peterselie in huis, een toefje voor de decoratie. Dat heb ik van haar overgenomen, net als de taarten en de kervelsoep. En de ontbijtkoek in sauzen, voor de kleur, de smaak en die koek bindt ook goed. Ik kijk haar receptenboek nog wel eens in. Ze kwam weinig buiten, maar deed wel boodschappen. Dat moet een beetje krakkemikkig zijn gegaan, want ze sprak maar een paar woorden Nederlands. Thuis gaf dat niet, daar spraken we naast Nederlands Frans. Duits, toch de taal van mijn vader, was verboden. Mijn zusters en ik spreken nog altijd Frans onderling.

Ze had gevoel voor stoffen. Ik voel nog steeds of iets van echte crêpe is. Ze maakte de kussens af met passementerieën en goudgalon. Haar linten heb ik nog. En ze maakte hoeden, op een houten paskop. Op m'n veertiende droeg ik een mooie panamahoed naar de kerk. Ik weet door haar dat je een hoed door stomen in een goede vorm kunt krijgen, dat heb ik onlangs nog gedaan. Van een vierkante hoed kun je een ronde maken.

Wat ze ook deed: de toekomst voorspellen met kaarten. Nee, daar geloofde ik helemaal niks van en ik was er ook niet in geïnteresseerd. Ik was helemaal niet in haar geïnteresseerd - het leven van je oma, dat vind je als meisje zeer saai en afschuwelijk. Zij had het over Farah Diba en de sjah van Perzië, daar las ze over in France Dimanche. Wat kon mij dat nou schelen? Een goed gesprek heb ik dan ook nooit met haar gevoerd. Gesprekken werden bij ons helemaal niet gevoerd trouwens. Elders ook niet zo veel hoor. Die belangstelling voor persoonlijke verhalen uit het verleden is een vrij recent verschijnsel.

Ze is hier gestorven, in Sint Jacob. Dat was wel triest, in zo'n klein kamertje zonder haar spulletjes. Misschien vond ze dat niet eens zo erg, ze heeft in haar leven vaak haar spullen moeten achterlaten."

12 juni 2009