'Ik dacht: die jongen kan ik hebben'
Jan Luitzen (1960)
'Het was voorjaar 1982. Mijn jongere broer Wilco kwam aan met een ansichtkaart uit Parijs. Hij was niet zo'n studiehoofd en ik studeerde al, Nederlands, had Frans gehad op het gymnasium en kon dus lezen wat er stond. Een meisje van negentien, Sylvie, had zijn ballon gevonden, die hij drie weken eerder bij een ballonwedstrijd had opgelaten. En ik moest namens hem een beleefd antwoordbriefje sturen. Dat heb ik gedaan en ik zette er onze namen onder.
Foto: archief Jan Luitzen
Kort daarop kwam een brief van haar. Met haar vriendje, Jean Michel,
Franser kon het niet, wilde ze een paar dagen naar Amsterdam komen.
Of we iets voor hen konden regelen. Mijn broer zag nogal op tegen
dat Frans praten en liet het grotendeels aan mij over. Dus reserveerde
ik een kamer voor ze in budgethotel Hans Brinker, een paar stappen
van snackbar 't Balkje op de hoek van de Kerkstraat en de Leidsestraat,
waar ik een baantje had. En ik sprak met ze af in 't Balkje, aan
het eind van mijn dienst. Dan konden ze meteen inchecken in het
hotel en dan zouden we daarna naar mijn ouders in Buitenveldert
gaan, waar ik toen nog woonde.
Ze kwam binnen met die jongen en ik dacht meteen: die is voor mij, zo mooi, zo levendig, zo open, en die jongen kan ik hebben. Zoiets had ik nog nooit gedacht. Ik was een verlegen figuur uit een gereformeerd nest. Ik had wel gezoend en zo, maar dat was vooral op initiatief van die meisjes. Nee, dat verhoogde het zelfvertrouwen niet, integendeel, ik vond dat ik de leiding moest nemen. En nu nam ik die dan eindelijk, vanzelfsprekend en naturel. Een keerpunt.
Mijn moeder had een stapel pannenkoeken gebakken en bij haar namen we de komende dagen door. We zijn naar het Achterhuis geweest, naar het Rijksmuseum, staat me bij, en ik werd steeds verliefder. Jaloers was ik niet. Ik ben wat meer een langeretermijndenker. Ik dacht: mijn tijd komt nog wel.
Kort na hun vertrek schreef ik haar een brief, een kantje of
tien, waarin ik haar mijn liefde verklaarde, en verder ook nogal
openhartig was. En jawel, al snel kreeg ik antwoord. Ze had het
uitgemaakt met haar vriendje. Of ik naar Parijs wilde komen.
Binnen twee weken was ik er. Tien dagen ben ik er gebleven. Ze
woonde met haar ouders in de Rue Ramponeau, in de wijk Belleville.
Ik logeerde in een appartementje van de buren, die met vakantie
waren. Dat mocht van haar ouders, op voorwaarde dat ze niet bleef
slapen. Daar hebben we ons aan gehouden. Ik had m'n gitaar bij
me en zij had er ook een. Dus speelden we samen. We zijn vijf
keer naar de musicalfilm Phantom of the paradise van Brian de
Palma geweest, zwijmelen in elkaars armen. Totaal vanzelfsprekend.
Fantastische dagen.
En diezelfde lente was zij weer in Amsterdam. Ze logeerde bij mijn ouders op dezelfde voorwaarde. We hebben gezwommen in de Bosbaan, gedanst bij Jansen. Ik fietste met haar achterop vanuit Buitenveldert naar een feestje en dacht vol trots: ik kom aan met een Française en niet zomaar een Française, maar een heel mooie en lieve.
Kort na haar terugkeer liet ze me weten dat ze het allemaal te ingewikkeld vond en daarbij had ze een pompier ontmoet, een brandweerman op wie ze verliefd was geworden. Pompier, het lelijkste Franse woord dat ik ken. Met associaties natuurlijk, ik zag hem al op haar liggen.
We hebben zo nu en dan nog wel contact met elkaar. Ze is getrouwd met haar pompier, die nu commandant is van de brandweerkazerne van Eurodisney. Ze liet me weten dat hij mij en mijn gezin daar wel gratis binnen kon loodsen. Ik pieker er niet over."
4 juli 2011